Deze maand geven we het woord aan Jorden Tiebout, schrijver, hotelreceptionist, sportkenner, encyclopedie en wereldreiziger. U leest meer van zijn hand in zijn blog Rijst, bonen en zeven sloten.
Ooit was ik in Havana. Daarna was ik in Antwerpen. En terwijl ik m'n rugzak door de Offerandestraat en de Lange Beeldekensstraat sjouwde, terug naar huis, verwonderde ik me over de netheid van de stad. De gevels waren strak en goed onderhouden, de straten proper. Het voelde vreemd om flink door te kunnen stappen op schier eindeloze, egale trottoirs en onwillekeurig keek ik naar m'n voeten, bedacht op gaten, ontbrekende putdekels of een hoopje slachtafval. Het was sereen stil.
Uiteraard had m'n referentiekader een flinke klap met de voorhamer gehad door de chaos en viezigheid van Havana en de chaotische, vieze plekken die ik daarvoor bezocht had. Nooit zou ik Antwerpen als een propere stad hebben omschreven. En zeker niet als sereen.
Ik wist dat de verwondering en het optimisme niet zouden blijven; het kompas vindt uiteindelijk altijd zijn oorspronkelijke noorden weer. De eerste dagen zag ik de achtergelaten zakjes met afval op de straathoeken niet eens. Daarna begonnen ze langzaam op te duiken in m'n perifere blikveld. En na een paar weken telde ik obsessief het aantal zakken sluikstort tijdens de korte wandeling van mijn voordeur naar de metro en vice versa. Zeven zakken vandaag. Negen zakken. Dertien! Dertien zakken vandaag.
Ik begon geobsedeerd te raken door sluikstort en degenen die sluikstort achterlieten, de infame sluikstorters. (sluikstort is een Vlaams woord vermoed ik. In Nederland heb ik het nooit gehoord. Daar zou het “onregelmentair aangeboden huishoudelijk afval” heten, of zoiets. Ik vind sluikstort een prachtig, elegant woord. Te mooi voor zijn betekenis eigenlijk).
De wet en het woordenboek zullen vermoedelijk één definitie voor sluikstort hanteren. Ik daarentegen begon sluikstort te nuanceren en in m'n hoofd categorieen te maken op een schaal van schofterigheid: van een klein beetje schofterig tot heel erg schofterig. De schaal zag er ongeveer zo uit:
Cat.1: 'Op tijd aangeboden, maar niet in de juiste zak.'
Hieronder verstaan we het afval dat op de correcte tijd buiten wordt gezet – bij mij in de straat: van 8 uur woensdagavond tot 8 uur donderdagochtend – maar niet in de correcte witte zak van de gemeente Antwerpen, die gebruikt moet worden omdat de vuilophaling mede van de verkoop van die zakken wordt bekostigd.
Cat.2: 'In de juiste zak, maar op willekeurig tijdstip.'
Een vorm van sluikstort die al iets hoger op de hufterigheidsladder staat, omdat de zakken vele dagen het straatbeeld ontsieren, gaan stinken bij warm weer, en ongedierte en katbeesten aantrekken.
Cat.3: 'In willekeurige zak, op willekeurig tijdstip, geplaatst in de nabijheid van een vuilnisbak.'
Vuilnisbakken in mijn wijk zijn magneten voor sluikstort. Let wel: de afvalzakken belanden niet in de vuilnisbak, want deze heeft een kleine opening en is bedoeld voor bananenschillen en lege pakjes sigaretten en zo. Rond de voet van elke vuilnisbak verzamelt zich dus een bonte collectie van zakken en zakjes. Lidl-zakken zijn populair, evenals die dunne, semi-transparante zakjes die je op de groenteafdeling van de supermarkt vindt of bij een nachtwinkel krijgt. Merk ook op dat het geweten van dit type sluikstorter doorsluimert in de daad: 'Hier bij de vuilnisbak is het wel okay om iets te dumpen, want vroeg of laat komt hier de vuilophaling langs'.
Cat.4: 'In willekeurige plastic zak, op willekeurig tijdstip, op willekeurige plaats.'
Lantaarnpalen, boompjes, straathoeken en speeltuinen zijn eveneens populaire plekken om met sluikstort te versieren.
Cat.5: 'Los afval, op willekeurige plaats.'
Sluikstort door het schuim der aarde, met de beste wil van de wereld niet goed te praten. Anders dan zijn mede-delinquent uit één van de voorgaande categorieen, vermoeit deze sluikstorter zich niet met het dichtknopen van zakken. Ergens tussen kerst en nieuwjaar kwam ik op een straathoek een berg afval tegen die alleen gegenereerd kon zijn door iemand die ter plekke zijn vuilnisbak had omgekeerd.
Maar u ziet: niet iedere sluikstorter is volledig van God los. Er zijn gradaties. Terwijl ik dit schrijf, moet ik – niet voor het eerst – aan een passage uit Ik was nooit in Isfahaan van Tommy Wieringa denken. Hij is in Colon in Panama, aan het Caribische uiteinde van het Panamakanaal (als Panama-stad de mond van het kanaal is, dan is Colon het aarsgat): “Colon: een auto op de Avenida Bolivar, een zwarte hand die uit het raam steekt en lege frisdrankflesjes en een bruine zak maaltijdresten op straat laat vallen.”
Wieringa moet op zijn beurt aan een observatie van Ryszard Kapuscinski denken over de manier waarop 'de arme, illusieloze mens zich tot zijn omgeving verhoudt': “Het vuil gooit hij direct voor zijn huis neer, het waswater giet hij door het raam naar buiten. Het begrip van conserveren, van schoonmaken, poetsen, schilderen is hem vreemd. Zijn contact met dingen is eenmalig. Hij ziet geen verband tussen de kwaliteit van zijn eigen leven en de kwaliteit van zijn omgeving. De wereld van het vuil en de verwaarlozing begint exact op de grens van zijn huid.'
De volkomen arme en illusieloze mens van Kapuscinski is schaars in Antwerpen, denk ik. Misschien wonen er een paar in de Lange Winkelhaakstraat, een smal, verdekt zijstraatje van de Carnotstraat en een populaire plek voor passanten en wijkbewoners om hun rotzooi te dumpen. De mensen van de Lange Winkelhaakstraat dragen hun steentje bij door volle luiers vanaf de tweede verdieping uit het raam te gooien, zo vertelde een kennis die een appartement in de Lange Winkelhaak huurt.
De straten in onze wijk zijn alleen proper als de schoonmaakdiensten zijn langsgeweest. Een halve dag misschien. Ik zie ze nooit, maar zie de sporen van hun sisyphusarbeid: de geruimde zakken, de geveegde goten (ik vermoed dat ze verwant zijn aan de wezentjes die vroeger de propere onderbroeken en sokken in mijn kledingkast aanvulden).
En dan begint het weer. Drie zakken. Acht zakken. Twaalf zakken... En dan zucht ik, en verplaats me naar Havana. Naar de riekende containers op de straathoeken waar iedereen alles inflikkert, die stroompjes bruin afvalsap lekken, de hardnekkige vliegen, en de mannetjes die erin kruipen, die de katten verjagen en naar bruikbare spullen wroeten. De droeve, lege huls van een Art Nouveau-pand en de berg puin achter het deurgat van ingestortte vloeren en binnenmuren. Puin trekt afval aan en de buurt dumpt er naar hartenlust. Bovenop de berg liggen twee dikke, dode ratten. “Aqui no hay baño!” heeft iemand op de muur geschreven.
Ik zie het weer in mijn hoofd, maar het lukt me niet om Antwerpen daarna als proper te zien.
- Jorden Tiebout